Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6082

Datum uitspraak2007-04-04
Datum gepubliceerd2007-10-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummersawb 06/3037
Statusgepubliceerd


Indicatie

AOW-uitkering gekort in verband met onverzekerde periode gedurende verblijf in Aruba.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 06/3037 AOW Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [X], eiser, wonende te [woonplaats], en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 19 april 2006. 2. Procesverloop Bij besluit van 16 december 2005 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat het aan hem uit te keren pensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) met 4% zal worden gekort omdat hij twee jaar niet verzekerd is geweest. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 6 maart 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich met kennisgeving vooraf niet doen vertegenwoordigen. 3. Overwegingen Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW wordt op het bruto-ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9 van de AOW, een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15-jarige, doch vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet verzekerd is geweest. Eiser is van 7 oktober 1965 tot 5 september 1968 woonachtig geweest op Aruba en was aldaar werkzaam voor de NV OGEM. Zijn verblijf aldaar vormde voor verweerder aanleiding om de AOW-uitkering van eiser met 4% te korten. In geschil is het antwoord op de vraag of eiser in de kalenderjaren 1966 en 1967, al dan niet vrijwillig, verzekerd is geweest voor de AOW. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord en overweegt daartoe als volgt. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AOW, zoals dat luidde in 1966 en 1967, is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene, die de leeftijd van 15 jaar, doch nog niet die van 65 jaar heeft bereikt, indien hij: a. ingezetene is; b. geen ingezetene is, doch terzake van binnen het Rijk in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen, c. geen ingezetene is en evenmin geacht kan worden blijvend buiten het Rijk te wonen, doch terzake van buiten het Rijk verrichte arbeid wedde of loon geniet ten laste van het Rijk, mits hij Nederlander is. Ingevolge artikel 2 van de AOW, zoals dat luidde in 1966 en 1967, is ingezetene in de zin van deze wet degene, die binnen het Rijk woont. Vast staat dat eiser in 1966 en 1967 in Aruba woonachtig was en daarmee dat hij geen ingezetene was in de zin van artikel 2 van de AOW. In constante jurisprudentie heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bepaald dat in de AOW met het Rijk is bedoeld het Rijk in Europa en dat een inwoner van de Overzeese Rijksdelen geen ingezetene in de zin van de AOW is. Dat is onder meer uitdrukkelijk geoordeeld in de uitspraak van de CRvB van 6 maart 2002 (LJN: AL3700). Van de door eiser gestelde inconsequentie met artikel 43 van de AOW (oud) is niet gebleken, nu ook in dat artikel onderscheid wordt gemaakt tussen het Rijk (in Europa) enerzijds en de Nederlandse Antillen en Suriname anderzijds. Geconcludeerd moet worden dat eiser, nu hij geen ingezetene was, niet binnen de kring van verzekerden krachtens de AOW viel gedurende zijn verblijf op Aruba. Eiser heeft zich voorts, voor het geval zou worden geoordeeld dat hij niet verplicht verzekerd was, op het standpunt gesteld dat hij vrijwillig verzekerd is geweest nu er namens hem AOW-premie is afgedragen. Verweerder heeft dit betwist, zodat het op de weg van eiser ligt om dit aan te tonen. De rechtbank is van oordeel, dat eiser er niet in is geslaagd om dit aannemelijk te maken. Anders dan eiser meent, volgt de gestelde premiebetaling niet uit zijn salarisstroken nu daarin niet is opgenomen waar de inhouding waar eiser op doelt op ziet. Ook kan dit niet worden afgeleid uit het feit dat op de in 1969 uitbetaalde balansgratificatie 1968 wel AOW-premie is ingehouden. Artikel 26 van de AOW zoals dat gold in 1969 bepaalt immers, dat voor de premieplicht bepalend is het moment waarop een verzekerde inkomen geniet. Ten tijde van de uitbetaling van de gratificatie was eiser wel weer ingezetene en om die reden premieplichtig. Nu derhalve niet is gebleken dat de NV OGEM namens eiser in 1966 en/of 1967 AOW-premie heeft afgedragen, is evenmin vast komen te staan dat eiser vrijwillig verzekerd was in de desbetreffende periode. Ook kan aan de vrijwillige verzekering van zijn oud collega Van den Burg niet die waarde worden toegekend, die eiser daaraan toegekend wenst te zien, nu uit onderzoek van verweerder blijkt dat met Van den Burg destijds, anders dan bij eiser, een vrijwillige verzekeringsovereenkomst is gesloten en AOW-premie is afgedragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op goede gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a van de AOW en tot korting van de AOW-uitkering van eiser met 4% kon overgaan. Eiser heeft nog beroep gedaan op schending van het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser gewezen op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 september 2006, C-300/04, LJ-nummer AZ1627. Nu echter in de AOW geen onderscheid wordt gemaakt tussen verblijf buiten Nederland in de Overzeese Rijksdelen en in andere landen, kan eiser aan dit arrest geen steun ontlenen. Ook het beroep op schending van het vertrouwensbeginsel treft geen doel, nu niet is gebleken van gerechtvaardigd opgewekt vertrouwen dat van korting zou worden afgezien als eiser een oud-collega kon noemen die wel een volledige AOW-uitkering ontvangt. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2007. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 4 april 2007